Doorgaan naar hoofdcontent

Theologie van het Lichaam 7


Vorige week hebben we de twee scheppingsverhalen bekeken uit Genesis 1 en 2, met de vraag in het achterhoofd: 'Wat kunnen we hieruit leren over ons menszijn?' We bekeken de oorspronkelijke eenzaamheid van de eerste mens Adam, en het antwoord daarop: de schepping van man en vrouw en de belofte van eenheid die daarin verborgen ligt. Vandaag behandelen we de eerste helft van hoofdstuk 2: p. 233-298.


Deel I
Woord
Deel II
Sacrament
H1
Begin         
H1
Verbond
H2
Hart          
H2
Teken
H3
Verrijzenis
H3
Wet 

Christus doet een beroep op het menselijk hart

Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult geen echtbreuk plegen. Maar Ik zeg u: Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd. (Mat 5, 27-28)
Christus neemt geen genoegen met het uiterlijk vervullen van de wet, Hij spreekt ook de innerlijke mens aan. Hij wil dat de mens innerlijke waarden vormt in zijn geweten. (p. 235) Het is niet genoeg om binnen de mazen van de wet te blijven.
Mensen hielden zich aan een legalistische eerbiediging van de formule die niet 'overvloedig' aanwezig was in de innerlijke gerechtigheid van de harten.
 Dit betekent niet dat de wet verworpen moet worden:
Denk niet dat ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen (Mat 5, 17)
Maar Jezus komt met een hele andere manier om de wet te begrijpen dan men in die tijd gewend was:
Christus-Leraar spoort ons aan om niet een zodanig menselijke interpretatie te geven aan de gehele wet en de individuele geboden die erin vervat zijn, dat ze niet de gerechtigheid bevorderen zoals deze door God-Wetgever gewild is. (p. 234)

Begeerte en schaamte

De woorden 'toen werd ik bang, omdat ik naakt ben' (Gen 7, 10) laten een breuk zien binnen de mens, een breuk van de oorspronkelijke geestelijke en lichamelijke eenheid van de mens. Dit vormt de kiem van de tegenstrijdigheid die we vinden in Rom 7,22-23: 'Mijn innerlijk schept behagen in Gods wet, maar in mijn handelen ontwaar ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn rede'.
Het menselijk hart bevat tegelijk begeerte en schaamte. De geboorte van de schaamte leidt ons naar dat moment waarop de innerlijke mens, 'het hart', terwijl het zich sluit voor wat 'van de Vader komt', zich opent voor wat 'van de wereld komt'. De geboorte van de schaamte in het menselijk hart loopt parallel met het begin van de begeerte. (p. 250)
De eenvoudige en directe gemeenschap met elkaar, verbonden door de oorspronkelijke ervaring van wederzijdse naaktheid, is verdwenen.  (p. 252)
Er verscheen een drempel die de oorspronkelijke 'zelfgave' belemmerde. Het verschil man-vrouw werd nu als confrontatie opgevat en niet meer als vanzelfsprekend. (p. 253)

Man en vrouw voelen zich nu meer tegenóver elkaar staan dan een éénheid.
Men moet de uitleg van deze schaamte niet zoeken in het lichaam zelf, in de somatische seksualiteit van de een en de ander, maar ze wel laten teruggaan naar de diepere wijzigingen ondergaan door de menselijke geest.
In de oorspronkelijke toestand is het lichaam, behalve bron voor vruchtbaarheid, in staat de liefde in de gave van het zelf uit te drukken. De begeerte 'die van de wereld is' vervormt deze wijze van uitdrukken, en dat voelen wij vooral in ons hart als het gaat om man-vrouwverhoudingen. De sponsale betekenis van het lichaam is niet helemaal verdwenen, maar wordt bedreigd. De begeerte valt het eerlijk wegschenken aan. Het 'depersonaliseert' de mens door van hem een voorwerp te maken 'voor de ander', in plaats van 'met de ander' een eenheid te zijn. (p. 261-263).
De relatie van gave verandert in een relatie van toe-eigening. (p. 263)
Door de dimensie van de wederzijdse gave van de man  en de vrouw te schenden, wekt de begeerte ook twijfel over het feit dat elk van hen door de Schepper 'om zich zelf'werd gewild. (p. 263)

Gebod en ethos

'Gij zult geen echtbreuk plegen' (Matteüs 5,27).

Wat betekent deze zin in de tijd van het Oude Testament? In de tijd van Abraham was monogamie geen gemeengoed.
Overspel werd gezien als schending van het recht op bezit van de man met betrekking tot elke vrouw die wettelijk zijn echtgenote is (meestal één van de vele). (p. 271)
In de praktijk werd polygamie aanvaard. In de Bergrede werpt Christus een nieuw licht op deze betekenis. Hij neemt afstand van de interpretatie van de wetgeleerden. (p. 275)

'Alwie naar een vrouw kijkt om haar te begeren'

Christus lijkt elke discussie over de ethische betekenis van overspel op het vlak van wetgeving en casuïstiek buiten beschouwing te laten - casuïstiek waarin de essentiële interpersoonlijke relatie tussen echtgenoot en echtgenote aanzienlijk was verduisterd door de objectieve relatie van bezit en dus een andere dimensie kreeg.
Het zwaartepunt van de zonde is van het puur lichamelijke verschoven naar het hart.

De wijsheidstraditie

Als we een kijkje nemen in de wijsheidstraditie, dan vallen veel vermaningen op die vooral op mannen gericht zijn. De vrouw werd in deze waarschuwingen meestal als verleidster beschouwd. (bv. Spr 5, 1-6, 6, 24-9). Maar daarnaast werd zij ook geprezen als 'perfecte' metgezel, en haar schoonheid en bevalligheid werden geloofd:


Begeerte

Begeerte wordt vergeleken met een laaiend vuur. Het laait op in de mens en verteert hem met huid en haar. Zolang de begeerte alleen gericht is op de bevrediging van de zintuigen, verstikt zij de stem van het geweten en zal zij alles opbranden. Pas als de passie diep in het hart en de geest doordringt kan ze een radicale transformatie ondergaan en een scheppende kracht worden (p. 284-285)

De betekenis van het lichaam wordt door de begeerte verduisterd:
Vrouwelijkheid houdt op te bestaan en wordt vooral een object voor de man, ze houdt op een specifieke taal van de geest te zijn.
Ze houdt op te bestaan als 'eeuwig persoonlijk subject' en wordt tot object. Ook al is de handeling van het begeren verborgen, toch treedt er een verandering op. Als dat niet zo was, dan zouden de woorden '... heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd' (Mat 5,28) geen betekenis hebben. (p. 290)


'Heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd'

Er zijn twee visies over het onderwerp van begeerte. In de eerste visie kan een man niet met zijn eigen vrouw echtbreuk plegen door de innerlijke handeling van 'begeerte'. Dit komt overeen met het zesde en het negende gebod, 'Gij zult geen echtbreuk plegen' en 'Gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste'. (295)

Maar je kan eraan twijfelen of deze redenering rekening houdt met alle aspecten die we in beschouwing moeten nemen.
Christus [had] voor het begrip 'echtbreuk in het vlees' kritiek op de eenzijdige interpretatie van echtbreuk die afgeleid is van de niet-naleving van de monogamie. (296)
Hij houdt niet alleen rekening met de juridische status van de man en vrouw in kwestie. Hij laat de morele evaluatie vooral afhangen van de persoonlijke waardigheid van de man en de vrouw. (p. 296)

In de tweede lezing kan de man wel 'echtbreuk in het hart' plegen met zijn eigen vrouw:
Overspel 'in het hart' is niet alleen begaan omdat de man op deze manier 'kijkt naar een vrouw die niet zijn echtgenote is, maar juist omdat hij op deze manier naar een vrouw kijkt. Zelfs als hij op deze manier naar de vrouw zou kijken die zijn echtgenote is, zou hij eveneens overspel plegen in zijn hart'. 
Paus JPII verkiest de 2e lezing, wat als volgt uitgelegd kan worden:
We hebben al gezien dat de wetgeving van het Oude Testament, hoewel ze overvloeit van zware straffen, niet heeft bijgedragen tot de 'vervulling van de Wet', omdat de casuïstiek werd gekenmerkt door veel compromissen met de begeerte van het vlees. Christus daarentegen leert dat men het gebod uitvoert door 'de zuiverheid van hart', waaraan de mens niet kan deelnemen zonder een vastberaden houding ten aanzien van alles wat zijn oorsprong heeft in de begeerte van het vlees. Wie weet hoe dit consequent van zijn 'hart' en zijn 'lichaam' te eisen, verwerft de 'zuiverheid van hart'. (p. 298)


Wie naar de Bergrede luistert, wordt uitgenodigd te luisteren vanuit zijn innerlijke ruimte. Daarin moet men de verloren volheid van zijn menselijkheid herontdekken en willen hervinden. (p. 299)



Volgende keer het tweede deel van Hoofdstuk 2. Christus doet een beroep op het menselijk hart.
Verder naar Theologie van het Lichaam 8.

Terug naar Theologie van het Lichaam 6, hoofdstuk 1. Christus verwijst naar het begin.