De overgang van drie maanden in de commune naar het laatste jaar van mijn studie was groot. Er bevindt zich een spagaat tussen de praktijk van het harde, ongeschoolde werk in de communes, en de theorie die je leert in een universitaire opleiding.
In plaats van vloeren te schrobben en snipperpaden aan te leggen, zat ik nu achter een leeg 'bureau', een tafel in een drukke gang waar iedereen langs kwam lopen. Ik kwam een loopbaantraining - hoe zegt u - geven aan vrouwelijke werknemers, om ze een handvat te reiken om hogerop te komen. Over de bevindingen schreef ik een afstudeeronderzoek onder de titel 'Verklaring van de Intentie tot Loopbaangedrag bij Vrouwen'.
Op de cursus kwamen jonge vouwen, oudere vrouwen, sommigen werkten al jaren bij dat bedrijf. Ik mocht hen de gelegenheid geven hun leven onder de loep te leggen en te onderzoeken of ze hogerop wilden. Misschien een andere functie. Of juist minder gaan werken en meer tijd maken voor het thuisfront. Het ging niet per se om hoger op komen, maar om te onderzoeken wat je wil, en wat mogelijk is.
Maar ik wist als student niets van een 'thuisfront'. Ik had alleen mezelf om voor te zorgen en de roos in mijn patio. Ik kon me weinig voorstellen bij het leven van deze vrouwen, of ze nu in voltijd of deeltijd werkten en al of niet in aanwezigheid van man en kinderen, een huis, een hypotheek, een hond. Eén vrouw had bijvoorbeeld voltijdwerk en een mooie carrière. Een andere vrouw had voltijdwerk en ze knapte een huis opknappen. Moest ik deze vrouwen stimuleren meer te gaan werken? Of juist minder? Ik vond het moeilijk de 'geleerde' theorie te koppelen aan de praktijk van de 'echte' wereld.
In mijn loopbaan later als moeder leerde ik dat je kinderen het vaak 'zelluf' moet laten uitzoeken. Dat geldt eigenlijk ook voor loopbaanadviseurs maar dat wist ik toen nog niet.
Ik was geïmponeerd door deze dames en ik zag scherper wat ik niet wist dan wat ik wel wist. Maar dat brengt geen geld in het laatje. Een dilemma!
Naar deel V
Terug naar deel III
In plaats van vloeren te schrobben en snipperpaden aan te leggen, zat ik nu achter een leeg 'bureau', een tafel in een drukke gang waar iedereen langs kwam lopen. Ik kwam een loopbaantraining - hoe zegt u - geven aan vrouwelijke werknemers, om ze een handvat te reiken om hogerop te komen. Over de bevindingen schreef ik een afstudeeronderzoek onder de titel 'Verklaring van de Intentie tot Loopbaangedrag bij Vrouwen'.
Op de cursus kwamen jonge vouwen, oudere vrouwen, sommigen werkten al jaren bij dat bedrijf. Ik mocht hen de gelegenheid geven hun leven onder de loep te leggen en te onderzoeken of ze hogerop wilden. Misschien een andere functie. Of juist minder gaan werken en meer tijd maken voor het thuisfront. Het ging niet per se om hoger op komen, maar om te onderzoeken wat je wil, en wat mogelijk is.
Maar ik wist als student niets van een 'thuisfront'. Ik had alleen mezelf om voor te zorgen en de roos in mijn patio. Ik kon me weinig voorstellen bij het leven van deze vrouwen, of ze nu in voltijd of deeltijd werkten en al of niet in aanwezigheid van man en kinderen, een huis, een hypotheek, een hond. Eén vrouw had bijvoorbeeld voltijdwerk en een mooie carrière. Een andere vrouw had voltijdwerk en ze knapte een huis opknappen. Moest ik deze vrouwen stimuleren meer te gaan werken? Of juist minder? Ik vond het moeilijk de 'geleerde' theorie te koppelen aan de praktijk van de 'echte' wereld.
Sta ik daar met mijn wetenschappelijk onderbouwde verhaal.
In mijn loopbaan later als moeder leerde ik dat je kinderen het vaak 'zelluf' moet laten uitzoeken. Dat geldt eigenlijk ook voor loopbaanadviseurs maar dat wist ik toen nog niet.
Ik was geïmponeerd door deze dames en ik zag scherper wat ik niet wist dan wat ik wel wist. Maar dat brengt geen geld in het laatje. Een dilemma!
Naar deel V
Terug naar deel III