Doorgaan naar hoofdcontent

C.G. Jung over introversie en extraversie 2

Jung bedenkt en bekijkt zijn persoonlijkheidstheorie vanuit de vroege kerk, toen kerk en wetenschap veel meer verweven waren dan nu.

Hij veronderstelt dat de psychologische typen (introvert-extravert) ten grondslag liggen aan de schisma's en ketterijen in de vroeg-christelijke Kerk. Hij gaat in op verschillende opvattingen zoals de menselijke en/of goddelijke natuur van Christus, Maria als moeder van Christus of moeder van God, en de leer van de erfzonde van Augustinus:

"De door Tertullianus (zie gister) intens doorleefde ervaring, dat de mens ook na de doop niet aan de zonde kan ontkomen, ontwikkelde zich bij Augustinus, die in tal van opzichten veel met Tertullianus gemeen heeft, tot de zo karakteristieke, pessimistische leer der erfzonde, wier kern en wezen is gelegen in de sinds Adam erfelijke concupiscentia. Tegenover het feit der erfzonde stond bij Augustinus de verlossende genade God's met het daardoor geschapen instituut der Kerk, dat de verlossingsmiddelen beheerde."

"Omstreeks het midden der negende eeuw publiceerde de abt Parchasius Radbertus een geschrift over het avondmaal, waarin hij de leer der transsubstantiatie verdedigde, namelijk de bewering, dat de wijn en de hostie in de communie in het werkelijke bloed en het werkelijke vlees van Christus veranderden."

"Een beslist tegenstander vond Radbertus in Scotus Eriugena, een grote wijsgeer uit de vroege middeleeuwen. Hij was van oordeel, dat het avondmaal niets anders was dan een herinnering aan de laatste maaltijd, die Jezus met zijn discipelen had gehouden, gelijk ook ieder ander verstandig mens uit alle tijden zal denken."

Maar Scotus Eriugena werd vermoord door zijn eigen kloostergenoten, zijn nuchter en logisch denken hadden weinig succes. Radbertus, 'die niet in staat was om te denken', was kennelijk beter ingesteld op de geest van zijn tijd, die verlangde naar de concretisering der religieuze gebeurtenissen. 

Jung benoemt als grondelementen in dit conflict het abstracte, dat niets moet hebben van het concrete object, en het concretiserende standpunt. Hij geeft aan niet uit eenzijdig intellectualistisch standpunt een oordeel over Radbertus te willen vellen, en vervolgens noemt hij dit conflict 'een pronkjuweel voor iedere verzameling van menselijke dwalingen'.

Ik heb de indruk dat Jung's denken verstoord wordt door het geloof in de eucharistie, wanneer hij zegt:"Het proces van het gerichte denken wordt tot onmogelijkheid, wanneer het concrete een te hoge drempelwaarde bezit. Het concrete dringt dan voortdurend in de psyche binnen en verscheurt en verstoort de juist op het uitschakelen van het niet-passende gebaseerde functie van het gerichte denken." Dit komt verderop bij Luther weer terug.

"Zo hoog wij ook Scotuys Eriugena waarderen, zo weinig is het ons geoorloofd de leer van Radbertus te kleineren. Wij kunnen uit dit geval evenwel leren, dat het denken van het introverse type totaal andersoortig is dan dat van het extraverse, en daarmee dus niet kan worden& geconfronteerd, daar de beide denkvormen naar hun bestemming zo radicaal als het maar kan uiteenlopen."

Jung denkt dat Scotus Eriugena een introvers type moet zijn, en Radbertus extravers, maar hij weet te weinig van ze af om dat met zekerheid te zeggen.

De transsubstantiatieleer 'wint' in 1215 , en vertegenwoordigt van dat ogenblik af de geloofsoverlevering, waarin ook Luther opgroeide. Zwingli ook zou je denken, maar toch verdedigt deze laatste het standpunt van de zuiver symbolische opvatting, een puur geestelijk genieten van het lichaam en het bloed van Christus. Luther gelooft wel dat het lichaam van Christus aanwezig is, zei het slechts 'onruimtelijk' (consubstantieleer). "Het is moeilijk aan te nemen, dat het uitsluitend de macht der traditie was, die er Luther toe bracht om dit dogma vast te houden, want juist hij heeft ruimschoots bewezen, dat hij in staat was schoon schip te maken onder de traditionele geloofsvormen. Men zal dus de plank wel niet mis slaan, wanneer men aanneemt, dat het juist het contact met het 'werkelijke' en stoffelijke in het avondmaal was, waarvan de gevoelsbetekenis voor Luther zelf boven het evangelische principe stond, dat namelijk het woord alleen de drager der genade was, en niet de een of andere ceremonie'."

Uiteraard kent Jung aan Luther de extraverse opvatting toe, en Zwingli de introverse. 

Ik zelf vind het moeilijk in het verleden te duiken en daar sterke uitspraken over te doen, maar sommige mensen schijnen dat heel goed te kunnen en met zekerheid te kunnen zeggen hoe en waarom de mensen vroeger leefden en dachten. Deze mensen schrijven geschiedenisboeken die wij, beta's en andere onkundigen dan maar voor waar moeten aannemen en uit ons hoofd leren.

Je denkt een psychologieboek te lezen, maar leert eigenlijk meer over kerkgeschiedenis, en beseft dat kerk en wetenschap veel meer verweven zijn dan je dacht.

Ik zou zelf denken dat de geschiedschrijvers, die in de schoolboeken beschrijvenhoe de mensheid, de aarde en het heelal zich hebben ontwikkeld extravers zijn met daartegenover de beta's die meer thuis zijn in de logica en het verstand, de introversen. Of misschien ontdekken de extraversen de botten en aardlagen, en bedenken de introversen daar verklaringen bij.

Maar Jung lijkt zichzelf als introvers te zien, gezien zijn ergernis naar de extraverse eucharistie, die hij in strijd met het puur evangelische acht maar toch ook een zeker waarheidsgehalte toekent uit respect voor Luther.

Als je daar nog even op voort wilt kauwen zou ik dit boek zeker lezen. Ik heb nog maar een klein deel beschreven:-).

Reacties