Het was weer zo'n gewone woensdagmorgen, waarop een groep leerlingen zich had verzameld in de ecclesia. Straks zouden ze gaan vergaderen over hoe het nu verder moest zónder hem, en uit het Grote Boek lezen. Vandaag zouden ze de volgende tekst bespreken: In die tijd sprak Jezus: Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Gij lijkt op gekalkte graven die er van buiten wel mooi uitzien, maar van binnen vol zijn met doodsbeenderen en allerhande onreinheid. Zo ziet ook gij van buiten er voor de mensen wel uit als heiligen, maar van binnen zijt gij vol huichelarij en ongerechtigheid. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Gij bouwt de graven van profeten en versiert de grafmonumenten van heiligen en gij zegt: Als wij geleefd hadden in de tijd van onze vaderen, zouden wij niet medeplichtig geweest zijn aan moord op de profeten. Gij getuigt dus tegen uzelf, dat gij zonen zijt van profetenmoordenaars. Nu dan, maakt gij de maat van uw vaderen maar vol!* Na
'Proeven deed ik jou en sindsdien dorst ik...'